Het Gregoriaans Koor Utrecht zingt een programma waarin Griekse en Latijnse gezangen elkaar afwisselen. Het repertoire is bestemd voor de sterke tijden van het kerkelijk jaar: van Kerstmis via de Opdracht in de Tempel (2 februari) en de Goede Week naar Pasen. Het programma bevat de volgende thema’s: Kerstmis en Epiphanie, Maria Lichtmis, Witte Donderdag, Missa Graeca, Adoratio Crucis en Pasen.
In de Middeleeuwen werd het Grieks heel anders uitgesproken dan in de oudheid. Zo wordt de zin “Σημερον ο Χριστος εν Βηθλεεμ γενναται” niet uitgesproken als “Sèmeron ho Christos en Bethleem gennatai”, maar als “Simeron o Christos en Vithleem jennate”.
De toelichtingen in deze beschrijving zijn een compilatie samengesteld uit een lezing van Henk Rijkers, gehouden bij een Grieks concert van het Gregoriaans Koor Utrecht in 1996 (dat voor een groot deel door Loek van Lijden was samengesteld), een programmatoelichting van Arnoud Heerings voor datzelfde concert, en nieuwe toevoegingen van Anthony Zielhorst. Bij het samenstellen van deze beschrijving waren direct of indirect betrokken Nils ten Broeke, Peter van de Coolwijk, Joost van Gemert, Martie Severt en Jaap Goetze.
Een kerk met twee longen.
Het late Romeinse Rijk had twee grote centra. In het Westen lag de oorspronkelijke hoofdstad Rome waar het Latijn de belangrijkste taal was. In het oosten was dat Constantinopel en het Grieks, dat zich op een veel bredere en langduriger verbreiding kon beroemen dan het Latijn. Bovendien was het Grieks de taal van het Nieuwe Testament, het schriftelijk getuigenis van het optreden van Jezus van Nazareth en zijn eerste discipelen. De hoofdstad van het Oosten, Constantinopel, was gesticht door de keizer die de maatschappelijke carrière van het Christendom had mogelijk gemaakt.
Deze stad kon dus, in tegenstelling tot Rome met zijn talloze huiveringwekkende heidense herinneringen, als een puur Christelijke stad worden beschouwd. Geen wonder dus dat de Romeinen in het Oosten zich als de meest representatieve dragers van het orthodoxe Christelijke geloof beschouwden, zoals dat door de traditie werd voortgedragen. Rome in het westen echter beschikte over de graven van de twee belangrijkste apostelen Petrus en Paulus. Tegen de eerste had Jezus gezegd: op jou zal ik mijn kerk bouwen. Een voorspelling die Constantijn, op de meest letterlijke manier liet uitkomen door recht boven Petrus’ graf een basiliek te bouwen, die in het westerse Christendom als een uniek centrum ging fungeren. De bisschop van Rome bezat op grond hiervan een algemeen erkende voorrang op zijn collega’s, een voorrang die – althans in beginsel – zelfs door de kerk van Constantinopel werd en wordt erkend.
Vanaf het eerste begin ademde de Kerk dus met twee longen, zoals de uitdrukking luidt, een westerse en een oosterse. Het is de vraag of er ooit wel een organische eenheid tussen oost en west geweest is, maar in ieder geval leidde een doorgaand uit elkander groeien in 1054 tot het fameuze schisma, waarbij de éne grote Christelijke kerk op tragische wijze in tweeën scheurde. Die scheuring was het eindpunt van een langdurig proces van onderlinge verwijdering en vervreemding. Geen wonder dus, dat ook de liturgieën van deze twee uit elkaar gespleten kerken onderling sterk verschillen. Dat neemt niet weg dat alle verschijningsvormen op één oermodel teruggaan. De westerse en oosterse liturgie, de Latijnse en de Griekse, weerspiegelen de eenheid van geloof die ten grondslag ligt aan het Roomskatholicisme en de Orthodoxie. De dogmatische verschillen zijn immers miniem, de spirituele echter aanzienlijk.
In dit concert komen gezangen tot klinken waarin de invloed van het Oosten, de Griekse wereld, op het Gregoriaans hoorbaar wordt. De invloed van Byzantium op het Gregoriaans is enorm, maar niet altijd eenvoudig te documenteren. Dit komt voornamelijk omdat de beïnvloeding plaats vond in een periode waarin het muziekschrift niet of nauwelijks was ontwikkeld. Wel is sprake van ondubbelzinnige sporen van de Griekse taal in de Latijnse liturgie. Te denken valt aan het veelvuldig voorkomende Kyrie eleison en het Hagios athanatos uit de Improperia in de liturgie van Goede Vrijdag. Dit laatste gezang is tevens een voorbeeld van de gewoonte om tijdens grote plechtigheden enkele gezangen tweetalig uit te voeren: twee koorhelften zongen om beurten een Griekse en een Latijnse tekstregel.
Een interessant Grieks element in de Latijnse wereld wordt gevormd door het klooster Saint Denis bij Parijs. De kloosterkerk is beroemd omdat zij als de eerste grote schepping van de Gotische bouwkunst wordt beschouwd en omdat het de kerk is waar vanouds de Franse koningen worden begraven. Saint Denis, Sint Dionysius, is de patroonheilige van Frankrijk. Volgens de legende werd hij onthoofd op de plaats ongeveer waar nu de Sacré-Coeur staat. De heilige nam zijn afgehouwen hoofd onder de arm, daalde de heuvel af en wandelde zo enige kilometers naar waar nu Saint Denis ligt om daar alsnog de geest te geven.
Deze Dionysius werd na verloop van tijd geïdentificeerd met Dionysius de Areopagiet die door Paulus gedoopt is. Aan deze Dionysius werden bovendien een aantal latere neoplatoonse geschriften toegeschreven. Doordat deze zeer invloedrijke Griekse geschriften aan de nationale heilige werden toegeschreven, ontstond in de twaalfde eeuw het gebruik om officie en mis op de feestdag van de heilige, 9 oktober, in het Grieks te vieren. Het gaat hier echter niet om ontleningen aan de Byzantijnse liturgie maar eenvoudigweg om Gregoriaanse melodieën op vertaalde Griekse Latijn teksten, een nogal kunstmatig geheel dus. Deze late Missa Graeca, is de laatste grote opleving van het Grieks binnen de Latijnse liturgie. In het concertprogramma dat u vandaag gaat horen, gaat het echter vooral om gezangen die werkelijk aan de Byzantijnse liturgie zijn ontleend. Op de eerste plaats de gezangen die via de Oosterse pausen van ongeveer 650-750 in Rome terecht zijn gekomen, in de tweede plaats de gezangen die in de Karolingische tijd in de Latijnse liturgie werden ingevoerd om uitdrukking te geven aan de universaliteit van het keizerschap van Karel de Grote.
I – Kerstmis en Epiphanie
In de Byzantijnse traditie komt een reeks gezangen voor die met elkaar gemeen hebben dat zij beginnen met het woord Simeron (Vandaag). In de Griekse liturgie, die dramatischer van inslag is dan de Latijnse, wordt het te herdenken gegeven graag geactualiseerd: ‘vandaag is Christus geboren’, vandaag is de Verlosser verschenen, vandaag juichen de rechtvaardigen en zeggen: ‘glorie in den hoge’ of ‘vandaag zult geweten dat de Heer gekomen is’. In het Stichirarion, het Byzantijns liturgisch boek waarin deze melodieën verzameld zijn, treffen we 58 van dergelijke composities aan: vier voor Kerstmis, vier voor Epiphanie, één voor woensdag in de Goede Week, drie voor Witte Donderdag, negen voor Goede Vrijdag, vier voor Paaszaterdag en de rest voor de verschillende feesten door het jaar. De hymne Simeron o Christos en Vithleem heeft duidelijke parallellen met de Latijnse antifonen Hodie nobis de coelo en Hodie nobis coelorum Rex. Melodisch is de verwantschap met de antifoon Hodie Christus natus est (Magnificat-antifoon 2e Vespers van Kerstmis en ook door Benjamin Britten geciteerd in zijn ceremony of Carols) evident. Het gezang eindigt met een rijke coloratuur op het woord irini (vrede).
Het Alleluia Dies sanctificatus dat in de liturgie wordt gezongen tijdens het Kerstfeest, is tweetalig overgeleverd in een Graduale uit de 13e eeuw, afkomstig uit de kathedraal van Beauvais. Hierin volgt op elk vers in het Latijn een zin in het Grieks. Opmerkelijk is, dat in de rubrieken staat aangegeven hoe het gezang moet worden uitgevoerd: de verzen in het Latijn door zangers bij de lezenaar, de verzen in het Grieks door een groter aantal zangers bij het altaar. Wij kiezen – gezien de situatie in de Pieterskerk – ervoor het Latijn uit te voeren met drie voorzangers in het hoogkoor en de Griekse verzen door de andere zangers in het laagkoor. Voorafgaand wordt hetzelfde Alleluia uitgevoerd vanuit het Cantatorium, een handschrift uit Sankt Gallen aan het eind van de 11e eeuw.
Van de antifonen-cyclus Veterem hominem is de herkomst heel precies bekend. Deze antifonen zijn in opdracht van Karel de Grote zelf uit de Byzantijnse liturgie overgenomen. De keizerkroning van Karel de Grote was voor Byzantium een zware provocatie. Niet zonder reden beschouwde de keizer van Constantinopel zich als de rechtmatige opvolger van de oude Romeinse keizers. Weliswaar waren er in het verleden eerder aparte keizers voor het westen geweest, maar die traditie was met de val van het Westromeinse rijk al eeuwen geleden verloren gegaan. Constantinopel, dat met de voortdurende dreiging van de Islam te maken had, kon echter niet om zekere politieke realiteiten heen en onderhield diplomatieke betrekkingen met keizer Karel. Een Grieks gezantschap bezocht onze keizer in 802, dus twee jaar na zijn kroning, waarschijnlijk om de mogelijkheid van een huwelijk tussen keizerin Irene en keizer Karel te onderzoeken. Op deze wijze zou het beknelde Byzantijnse rijk zich van de steun van de sterke Franken kunnen verzekeren. Deze politieke onderneming werd een fiasco, maar waar het hier om gaat is dat er met Driekoningen Griekse zangers de liturgie bij Karel meevierden. We hebben daar het volgende bericht over van Notker, een belangrijke middeleeuwse bron op muziekgebied: ‘Na de lauden van het octaaf van Epiphanie, gevierd in het bijzijn van de keizer (Karel de Grote), zongen de Griekse gezanten in een aparte ruimte in hun eigen taal voor God antifonen [……] Toen gaf de Keizer aan een van zijn hofkapelaans die goed Grieks kende, de opdracht om de tekst op dezelfde melodie in het Latijn te vertalen en er daarbij zorg voor te dragen elke noot van de melodie één lettergreep te geven, opdat ze in dat opzicht zoveel mogelijk op het origineel zouden gelijken. Hierdoor komt het dat alle antifonen dezelfde melodie hebben en dat men in één ‘conteruit’ vindt in plaats van ‘contrivit’ (vers 4).’ Deze van origine Griekse antifonen zijn dus op last van Karel de Grote vertaald en in de Latijnse liturgie opgenomen in afwisseling met het Canticum uit de Lauden: het Benedictus.
II – Maria Lichtmis
De Oosterse Paus Sergius I (687-701) voerde een aantal riten uit de kerk van Antiochië in Rome in. Tot deze riten behoorde ook de Processie van Maria Lichtmis op 2 februari. Bij deze processie werden twee antifonen gezongen: Chere kecharitomeni (Ave gratia plena) en Katakosmison ton thalamon (Adorna thalamum tuum). Opvallend is dat in een Antiphonarium van Paus Gregorius de Grote elke Griekse zin in het Latijn herhaald wordt. In de huidige liturgie wordt alleen nog het Adorna gezongen. Omdat de Griekse melodieën ons op dit moment onbekend zijn, voeren wij vandaag beide gezangen in het Latijn uit. Pieterskerkconcert 10 juni 2011
III – Witte Donderdag
Hoewel bij sommige gezangen de verwantschap tussen Grieks en Latijn ook in de melodie tot uiting komt, hoeft dat niet altijd het geval te zijn. Een mooi voorbeeld hiervan is het Responsorium Una hora uit de Donkere Metten (het nachtofficie) van Witte Donderdag. Deze metten worden ‘donkere metten’ genoemd omdat er na het zingen van verschillende psalmen telkens een kaars wordt gedoofd. Uiteindelijk brandt er slechts één kaars, symbool van Christus, in de donkere kerk. Ook deze wordt aan het einde van de metten gedoofd: het lijden van Christus mondt uiteindelijk uit in zijn dood. De melodie van dit Responsorium (een gezang voor afwisselend koor en voorzangers) is duidelijk Romeins van karakter, maar de tekst gaat terug op het Griekse troparion Kyrie, epi to pathos uit de Codex Dalassinos. De melodie van dit troparion lijkt in niets op het Latijns responsorium.
IV – Missa Graeca
Uit de tijd van Karel de Grote dateert waarschijnlijk de samenstelling van een ‘Missa Graeca’ een Griekse mis die in het westen werd gezongen. Vanaf de negende eeuw worden er in gregoriaanse handschriften soms Griekse gezangen aangetroffen. Door de musicoloog Kenneth Levy wordt het ontstaan hiervan aan precies dezelfde oorzaak toegeschreven als van de hierboven beschreven antifonenreeks Veterem hominem: de Griekse mis gaf uitdrukking aan Karels aspiraties over niet alleen het voormalige Westromeinse Rijk, maar ook over Byzantium. Temeer daar de keizerstroon van Byzantium in 797 vacant was gekomen. Er zat wel iemand op, namelijk keizerin Irene, die de Orthodoxie tegen de Iconoclasten verdedigd had, maar zij had de eigenlijke keizer, haar eigen zoon, af laten zetten en de ogen uitsteken. Zij kon niet als een legitiem keizer beschouwd worden, al liet ze zich wel zo noemen. Hoe dan ook, de Byzantijnse ordinarium-gezangen, die voor het samenstellen van deze ‘Missa Graeca’ benodigd waren, voeren wij vandaag uit. Voor het Kyrie hoefden de liturgische knechten van Karel natuurlijk geen moeite te doen wat dat behoorde sinds de vijfde eeuw sowieso tot de Latijnse mis. Wij voeren het Kyrie uit de 14e mis uit, dat teruggaat op een Byzantijns origineel. De Byzantijnse misliturgie kent geen Gloria, maar dat was geen probleem, want het werd wel in de Orthros, de Byzantijnse tegenhanger van Metten en Lauden gezongen. Wij voeren het Gloria in die vorm uit. Een Byzantijns Credo en Sanctus waren al wel bekend. Voor de Agnus Dei nam men een bestaand Gregoriaans stuk en zette daar de Griekse woorden onder. Wij voeren het in deze vorm uit: het eerste en derde vers in het Latijn, het tweede vers in het Grieks. Deze Agnus Dei uit de 2e mis gaat terug op een oud Grieks model. Zo ontstond al in de Karolingische tijd een eerste ‘Missa Graeca’, die wel als het eerste samenhangende misordinarium wordt beschouwd, want toentertijd was er tussen de vijf vaste misdelen nog geen vast verband.
V – Adoratio crucis
Wanneer we het over Byzantijnse liturgie hebben dan denken we eerder aan de Hagia Sofia in Constantinopel dan aan de Kerk van Jerusalem. Toch is de liturgie van Jerusalem zeer invloedrijk geweest. Eén van de oudste documenten die een licht werpen op de oude liturgie van Jerusalem is de ‘Peregrinatio ad loca sancta’ van Egeria. Egeria (of ook wel Etheria) was een dame die omstreeks 383 een bedevaart maakte van ergens uit de buurt van de Pyreneën naar het Heilige Land, om daar de heilige plaatsen te bezoeken. Wie die Egeria precies was, een non of een vrome welgestelde dame weten we niet. In ieder geval heeft ze een heel levendig en precies verslag van haar bevindingen achtergelaten, waar de liturgie-onderzoekers nu nog steeds plezier van beleven. Speciale aandacht besteedt Egeria aan de liturgie van de Goede Week, het hoogtepunt van het kerkelijk jaar. In Jerusalem wordt die gevierd op de plaatsen zelf waar de heilige gebeurtenissen van het lijden en sterven van de Heer zich hebben afgespeeld. Egeria nu vertelt ons dat bij deze en andere plechtigheden de eerste liturgische taal het Grieks was. Omdat er veel mensen waren in Jerusalem die alleen Syrisch of Latijn spraken, werden preken en lezingen ook in deze talen vertaald. In een liturgische plechtigheid werden dus meerdere talen door elkaar gebruikt. De Latijnse rite van het westen heeft deze gewoonte van meertaligheid in rudimentaire vorm behouden. Oorspronkelijk in heel de Goede Week, maar nu nog slechts, in een soort symbolische vorm, in de liturgie van de Kruisverering op Goede Vrijdag. In de liturgie van de Griekse kerk is dit verdwenen, maar in de Syrische liturgieën van de Jacobieten en de Maronieten heeft het zich tot nu toe in de oorspronkelijke vorm gehandhaafd.
De liturgie van de kruisverering die Egeria beschreven heeft, vinden we terug in Beneventum in de 11e eeuw. Beneventum was één van de weinige plaatsen waar de liturgie niet beïnvloed was door het streven naar unificatie dat zich met Karel de Grote had ingezet. Beneventum heeft zijn archaïsch karakter behouden, net als de Ambrosiaanse liturgie. Uit Beneventijnse Gradualen blijkt duidelijk dat de liturgie van de Kruisverering volledig tweetalig is geweest. Vandaag voeren wij enkel de Griekse antifonen uit, met de daarbij behorende psalmverzen, die tijdens de Adoratio Crucis werden gezongen. Deze tweetalige antifonen van de Kruisverering zijn in de loop der tijd verdwenen, maar vanuit de metten werd het Trisagion, het driemaal Heilig in het Latijn en in het Grieks, overgenomen om aan die behoefte aan tweetaligheid, die kennelijk toch bleef bestaan, te voldoen.
Het Trisagion, dat in dit concert te horen is, is een van de weinige nog altijd gehandhaafde Griekse elementen in de liturgie van de Latijnse kerk. Na enkele inleidende antifonen zingt de ene koorhelft in het Grieks ‘Agios, o Theos’, door de andere koorhelft beantwoord met de Latijnse vertaling ‘Sanctus Deus’ (‘Heilige God’), dan ‘Agios ischyros’ en ‘Sanctus fortis’ (‘Heilige sterke’). De derde en laatste uitroeping is uitgebreider: de ene koorhelft zingt ‘Agios athanatos, eleison imas’ en de Latijn andere koorhelft zingt weer de Latijnse vertaling ‘Sanctus immortalis, miserere nobis’ (‘Heilige Onsterfelijke, ontferm u over ons’). Vervolgens klinkt, in gedurige afwisseling hiermee, een aantal verzen waarin Christus vanaf het kruis zijn verwijten tot het volk richt: ‘mijn volk, wat heb ik u gedaan of waarmee heb ik u bedroefd, antwoord mij. Is het omdat ik u 40 jaar door de woestijn geleid, u met manna gevoed en u naar een land van overvloed heb gebracht? : gij echter hebt voor uw Verlosser een Kruis gereed gemaakt.’ Zo volgen er in deze trant meerdere verzen, gedurig afgewisseld door het tweetalige ‘Heilig’, het Trisagion.
Literatuur geraadpleegd bij de samenstelling van dit programma:
• Huglo, Michel: Les Chants de la Missa Graeca de Saint-Denis in Essays presented to Egon Wellesz, Oxford 1966;
• Missaal; uitg. Spectrum z.j. (imprimatur d.d. 2 April 1944 );
• Rahlfs, Alfred (editor) : Septuagint; Stuttgart 1935 ( herdruk 1962 );
• Strunk, Oliver: Essays on music in the Byzantine world, New York 1977;
• Thodberg, Christian: Der Byzantinische Alleluiaronzyklus in Monumentae Musicae Byzantine, Subsidia Volume VIII, Kopenhagen 1966;
• Wellesz, Egon: Eastern Elements in Western Chant, Monumentae Musicae Byzantine, Subsidia Volume II (Boston, 1947).