Paasspel van Egmond/Rijnsburg

Het Paasspel van Egmond/Rijnsburg: Een Middeleeuws Liturgisch drama

ClipHet spel werd in de tweede helft van de 15e  eeuw opgeschreven in het schrijfatelier van de abdij van Egmond en werd eeuwen later in de koninklijke bibliotheek te Den Haag teruggevonden. Het werd eerst aan de abdij van Egmond toegeschreven, maar bleek bestemd te zijn geweest voor het vrouwenklooster in Rijnsburg.

Inmiddels zijn talloze Paasspelen opgedoken en bestudeerd. Opvallend aan de versie uit Rijnsburg is de beginscène waarin de vrouwen balsem gaan kopen. Verder is het vrijwel identiek aan het Paasspel zoals dat rond1200 inde Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht gespeeld werd. In het Rijnsburgse manuscript zijn enkel de tekst en muziek opgeschreven. Het Maastrichtse handschrift geeft ook aanwijzingen voor de uitvoering van het spel. Het koor volgt die zo veel mogelijk.

De oorsprong van de spelen ligt in de liturgie van de Goede Week. Op vrijdag werd Christus symbolisch begraven door een kruis te leggen in een nis, kast of soms een aparte kapel in de kerk, die het heilig graf genoemd werd. Op Paasmorgen vóór de mis trok de priester naar dat heilig graf en werd dan door een diaken toegezongen : “Wie zoekt ge?”. Het antwoord was : “Jezus, de Nazarener.” De diaken weer : “Die is verrezen!”. Daarop werd het kruis aan de aanwezigen getoond en was in de stijl van de vrouwen uit Galilea de verrijzenis van Christus aangekondigd. Vanaf de 10e eeuw werd dit ritueel verder uitgebreid, waarbij de evangeliën teksten leverden maar ook de fantasie van de auteur meespeelde.

In kloosters en kapittelkerken werd het spel gespeeld na het tweede responsorium van de ( korte ) metten van Pasen als een bijna onontkoombare remplaçant van de derde lezing; het respons daarop was het Te Deum laudamus. Om recht te doen aan de historische setting zingt ons koor dan ook de metten van de vroege Paaszondag die als vanzelf uitmonden in het spel.

Bij de presentatie van dit spel, ruim een halve eeuw geleden, werd nog sterk de nadruk gelegd op het religieus-liturgische aspect ervan. De vertaling door de Egmondse monnik Dom J.Hof o.s.b. uit ongeveer 1952, die hier is weergegeven, illustreert dat. Hij probeert elk woord van de tekst recht te doen. Latere onderzoekers hadden meer bronnen ter beschikking en keken er wat afstandelijker naar. Zij zagen het spel meer als een wat rammelende combinatie van delen uit verschillende spelen. Zo komt na de emotionele scène met Maria Magdalena en Christus de sequentia van Pasen aan bod; misschien om de opgebouwde spanning wat te laten afvloeien. Die sequens is zelf een mini-Paasspel waarin de nog euforische Maria Magdalena twee discipelen tegenkomt. In hen kunnen wij, volgens een niet onomstreden interpretatie, de Emmausgangers zien. Die zingen niet de slotzin van de sequens “Scimus Christum surexisse ..” ( wij weten dat Christus is verrezen ..).Want even daarna is duidelijk dat zij daar nog geen idee van hebben. Pas later, als zij door een met hen oplopende pelgrim, die Christus blijkt te zijn, onder handen zijn genomen, gaat hen een licht op.

Aan het einde van het spel verzamelen zich allen, inmiddels overtuigd van Christus’ opstanding, en verkondigen nogmaals de verrijzenis van de Heer.

Het gezang “Te Deum laudamus ..” waarmee de metten op Paasmorgen eindigen, krijgt hierdoor een extra dimensie.

Terzijde: In de nu nog in de paasmis gezongen sequens ontbreekt de zin Credendum est magis, etc. (eerder kunnen wij de goudeerlijke Maria geloven dan de dubieuze kringen onder de Joden). Deze zin is geschrapt ingevolge een besluit van het Concilie van Trente omstreeks 1560 omdat hij aanleiding zou kunnen zijn voor misverstand en onterecht verwijt. Ook verbood het Concilie toen allerlei spektakel in de kerk.

GKU, voorjaar 2010, Peter van de Coolwijk.