Tijd van Vasten

EEN TIJD VAN VASTEN. DE VISIE VAN AUGUSTINUS
Vespers Sint Jozefkerk, 26 maart 2017

Broeders en zusters, vanmiddag wil ik, ter inleiding van de vespers van deze zondag, aandacht vragen voor de liturgische tijd waarin wij ons thans bevinden: de 40dagentijd. En ik kies ervoor om Augustinus’ visie op de 40dagen bij u te introduceren. Het gaat om gedachten die de kerkvader in zijn tijd aan de gelovigen voorhield, bij het begin van de 40dagen. Er zijn van Augustinus zeven preken bewaard die ons een indruk geven van wat deze liturgische periode voor christenen aan het begin van de vijfde eeuw betekende.

1. Historische achtergrond
Ik vertel eerst iets over de historisch achtergrond van de 40dagen in het algemeen. De lengte van deze periode, zoals wij die nu in de katholieke kerk kennen, dateert pas van de zevende eeuw; van na paus Gregorius de Grote. Hij stierf begin zevende eeuw. De ontwikkeling van de voorbereidingstijd van Pasen, naar een periode van precies 40 dagen, werd in de zevende eeuw afgerond. En dat gebeurde door het begin van de 40dagentijd te plaatsen op Aswoensdag, zoals ook wij die nu kennen. Men kwam toen tot 40 dagen, door vanaf Aswoensdag te tellen tot en met Paaszaterdag, terwijl men de tussenliggende zondagen niet meetelde.
Vóór de zevende eeuw bestond er dus nog geen Aswoensdag. En bovendien werd de Aswoensdag niet overal ingevoerd. In sommige kerkelijke gemeenschappen en in het bisdom Milaan bleef men vasthouden aan de praktijk van de vroege kerk.

2. Wat was die praktijk dan?
Toen vanaf 315 de vervolgingen voorbij waren en de Kerk door de Romeinse staat met rust werd gelaten, toen ontwikkelden zich, waar het de voorbereidingstijd van Pasen betrof, op verschillende plaatsen, van elkaar verschillende gewoonten.
In de vierde eeuw nam tevens de belangstelling toe om gedoopt te worden. Sinds Kerk en staat met elkaar een positief verband waren aangegaan, ontstond er, om zo te zeggen, een run op het doopsel. Die grote mensenstroom naar de doopvont moest gekanaliseerd worden. Dat gebeurde door de doopleerlingen, de catechumenen, een intensieve voorbereidingstijd op te leggen. Iedereen wilde graag christen worden, maar dat ging natuurlijk niet zomaar. Je moest er wel iets voor doen. Je moest werken aan je christen-bewustzijn. Zo moest ook blijken, dat je bv niet alleen gedoopt wilde worden om als zakenman je klantenkring uit te breiden. Dus de 40dagen werden van toen af beleefd als een tijd van voorbereiding op het doopsel.
De 40dagentijd was tevens de periode waarin de openbare boete plaats vond. Christenen, die zich aan zware vergrijpen hadden schuldig gemaakt, kregen de gelegenheid om het weer goed te maken met God en met de kerkgemeenschap, door in het openbaar boete te doen. De 40dagentijd werd dus tevens beleefd als een periode van boete.
En tenslotte, eigenlijk op de eerste plaats, werd in de Veertigdagentijd de geloofsgemeenschap als geheel in staat gesteld zich nadrukkelijk op de viering van het Paasfeest voor te bereiden. De 40dagen dus als voorberei-dingstijd op het Paasfeest.
Al die belevingen kwamen hierin met elkaar overeen, dat zij aanvankelijk op een zondag begonnen, dus niet op een woensdag. Op de zondagen zelf, de dag des Heren, de dag van de verrijzenis des Heren, werd overigens niet gevast.
Hoe zat het nu met de 40dagentijd in de kerkgemeenschap te Hippo, de bisschopsstad van Augustinus?

3. De Veertigdagentijd in Hippo
De meeste geleerden zeggen dat de 40dagen in Hippo precies veertig dagen omvatte: dat zij begon op de zesde zondag voor Pasen en duurde tot en met Witte Donderdag in de middag, inclusief alle tussenliggende zondagen. Dat wil men concluderen uit het lezen van een passage van Augustinus’ brief 55 (55,14). Daarin wordt gesproken over een sacratissimum triduum crucifixi, sepulti, suscitati. (een allerheiligst drietal dagen van de gekruisigde, de begraven en de opgestane Heer). Dat duidt er op dat Augustinus het Paasfeest zag als één grote dag van drie etmalen. Drie etmalen achter elkaar waarin Jezus’ dood, grafrust en verrijzenis werden herdacht en gevierd. Dat zou betekenen dat in Hippo de 40dagentijd onderscheiden was van het triduum sacrum. En dat in de loop van Witte Donderdag, en wel vóór de avondviering, de grote Vastentijd eindigde.
Op het concilie van Hippo in 393 wordt onder andere besloten om op Witte Donderdag af te zien van het eucharistisch vasten. Eucharistisch vasten betekende toen: de hele dag nuchter zijn tot aan de avondviering. Door van dit vasten af te zien, werd de deelname aan de eucharistie in de avond gemakkelijker gemaakt, zodat de geloofsgemeenschap zich op dat tijdstip zo goed mogelijk kon inleven in wat er tijdens het Laatste Avondmaal in Jeruzalem had plaatsgevonden.
Bovendien werd op Witte Donderdag de verzoening met de boetelingen voltrokken. Dat gebeurde midden in de kerk, vóór de absis. Verzoend, mochten de boetelingen weer deelnemen aan de avondmis.
En de aankomende christenen, de catechumenen, mochten op Witte Donderdag het badhuis weer bezoeken om er een bad te nemen. Dat was hun in de tijd van voorbereiding ontzegd. Het had vooral te maken met de frivole sfeer van de badhuizen (een soort sauna’s en massageruimten met alle denkbare vormen van vertier); de catechumenen dienden hun aandacht vast te houden, geen verstrooiing te zoeken, geen amusement.
Door lange tijd een bad te ontberen, was, zoals u zich kunt voorstellen, de lijfgeur aanzienlijk. Als dus al die catechumenen ongewassen bijeen waren in de avondmis van Witte Donderdag, zou dat op een indringende wijze de plechtigheid ontluisteren. Ze mochten dus een bad nemen.
De grote veertigdaagse Vasten als voorbereiding op Pasen, werd dus in Hippo beëindigd op Witte Donderdag. Die veertig dagen waren als periode onderscheiden van de kleine Vasten, waarmee tijdens het triduum sacrum de Paasnacht werd voorbereid. Die kleine Vasten begon dan in de avond van Witte Donderdag, na de avondmis en duurde tot de Paaswake.

4. 40 dagen: beeld van ons leven op aarde
Augustinus heeft veel aandacht voor de manier waarop die 40dagentijd beeld is van ons aardse bestaan. Hij legt op vijf verschillende manieren uit hoe de 40dagen verwijzen naar het leven van de mens op aarde.
1. Op de eerste plaats bevat de 40dagentijd een verwijzing naar de moederschoot. Iedere mens groeit in de schoot van zijn/haar moeder gedurende 40 weken, zo meende men, of 9 maanden, uit tot het kind dat staat geboren te worden (S. 210,1). Doopleerlingen konden zich daarin herkennen: zij waren in de schoot van Moeder Kerk gedurende veertig dagen (als beeld van de 40 weken) opgenomen in het bisschopshuis om intensief in het geloof te worden onderricht. In de Paasnacht werden ze dan uit het water van de doopvont (beeld van het vruchtwater) opnieuw geboren (S. 216,1).
2. Op de tweede plaats wijst de 40dagentijd ook naar het product van 10 en 4: de tien geboden en de vier evangeliën: het Oude en het Nieuwe Testament. Die twee horen bij elkaar. Met Augustinus’ eigen woorden: Beide getallen, vier en tien, laten ons zien dat we in dit leven de beide Schriften, het Oude en Nieuwe Testament, nodig hebben. (S. 210,1)
3. Ten derde verwijst de 40dagentijd, nog op een andere manier, naar het product van 10 en 4: namelijk naar de tien geboden en de vier windstreken (S. 210,8). Hier ligt voor Augustinus uitgedrukt dat de wet van God overal op aarde zal worden vervuld.
4. Ten vierde is de 40dagentijd beeld van ons leven op aarde. In hun leven op aarde zijn de mensen, zich oriënterend naar Gods geboden, op weg naar God. De vervulling van Gods geboden kan overal plaats vinden, maar het vervullen zelf ligt niet in de macht der mensen. Zij moeten God er om bidden. Vasten, bidden en de beoefening van barmhartigheid, die drie, kunnen de mens helpen in het vervullen van de geboden. Aan het einde van deze tocht door het leven (verbeeld in 40 dagen) wacht hen de beloning: namelijk de tienling: de tien die de veertig complementeren. Samen leveren veertig en tien immers vijftig op. En vijftig verwijst naar de vijftigdagentijd van Pasen, het beeld van het voortdurende leven bij God (S. 210,8).
5. Ten slotte wijst de 40dagentijd naar de illustere voorbeelden van het vasten, die in de Heilige Schrift te vinden zijn. Die voorbeelden staan in de wet (de boeken van Mozes), in de profeten en in het evangelie (S. 205,1 en 210,9). Mozes (de wet) vastte als ontvanger van de wet immers veertig dagen en nachten op de berg Sinai (Ex 34,28). Elia (de profeten) vastte veertig dagen en nachten op zijn tocht naar de berg Horeb (1 K 19,8). En Jezus (het evangelie) vastte veertig dagen in de woestijn om de duivel, de bekoorder te weerstaan (Mt 17,1-13, Mc 9,2-8 en Lc 9,28-36).

Wat hier opvalt is, dat Augustinus nergens over de 40dagen spreekt als een verwijzing naar de tocht van Gods volk, veertig jaren lang door de woestijn, op weg naar het beloofde land. Voor Augustinus verwijst de 40dagentijd op de eerste plaats naar Christus die veertig dagen heeft gevast, in trouw aan Mozes en Elia, aan de wet en de profeten. En heden ten dage, zegt Augustinus, vast de kerkgemeenschap vooral in trouw aan Christus. Dus vasten om Christus na te volgen. De navolging van Christus vormt voor Augustinus een van de belangrijkste motieven voor de kerkelijke vastenprak-tijk in de 40dagen; een tijd die vooral een periode van voorbereiding wil zijn.
Een tijdgenoot van Augustinus, bisschop Maximus van Turijn (+ begin 5de eeuw), bracht de vastendagen wel in verband met de tocht van Israel door de woestijn. Hij zag een verband met Numeri 33. In Numeri 33 wordt de tocht door de woestijn naar het Beloofde Land uiteengelegd in 42 etappes (Sermo 67,2-3). Ondanks die aandacht voor de 42 etappen, blijft ook Maximus rustig spreken over de Vastentijd als een tocht van veertig dagen (S. 68,1).
Christus ons voorbeeld
Wanneer we vasten, is Christus dus ons voorbeeld, volgens Augustinus. De nederigheid van Christus en zijn ontlediging omwille van ons, mensen, vormen een voorbeeld om na te volgen. Tijdens de Veertigdagentijd dienen de gelovigen Christus’ nederigheid en ontlediging voor ogen te houden.
Door op aarde te komen, moet Christus zich vernedering getroosten. Het Woord van God komt immers uit den hoge: Een tijd van vernedering is het leven op aarde, en deze dagen zijn daarvan het symbool. Onze Heer Jezus Christus, die eenmaal voor ons heeft geleden en is gestorven, hernieuwt in deze 40dagen als het ware zijn eigen lijden, zodat ons leven zich zou hernieu-wen. Wat immers ooit in de geschiedenis is gebeurd, dat wordt elk jaar gevierd om de herinnering eraan levend te houden. Als wij dus al tijdens heel onze pelgrimstocht op aarde -een leven vol beproevingen- oprecht en vol eerbied nederig van hart moeten zijn, hoeveel temeer dan in deze dagen. Zij zijn niet alleen een onderdeel van onze tijd op aarde -een tijd van vernedering -maar ze zijn er ook het symbool van. De nederigheid van Christus leert ons nederig te zijn, omdat Hij door te sterven is geweken voor de ongelovigen (S. 206,1). Nederig zijn betekent voor Augustinus: oog hebben voor de realiteit zoals je die aantreft.
De 40dagentijd roept de heilzame herinnering wakker aan de barmhartigheid die de Heer ons heeft betoond, door te vasten en voor ons te bidden. Wie is er nu barmhartiger dan de Schepper van de hemel, die uit de hemel neerdaalde; wie barmhartiger dan de Maker van de aarde, die zich met aarde bekleedde; wie barmhartiger dan de Eeuwige, eeuwig met de Vader, die in sterfelijkheid aan de mensen gelijk werd; wie barmhartiger dan de Heer van de wereld, die het bestaan van een slaaf aannam? (S. 207,1).
In het aaneenrijgen van zulke paradoxen blijkt Augustinus telkens weer een meester: Het Brood krijgt zelf honger, de Bron krijgt dorst, de Kracht wordt zwak, de Gezonde wordt verwond en het Leven wordt gedood (S. 207,1) En dat gebeurt niet zomaar, nee, het vindt plaats ten behoeve van ons: want wij worden erdoor verzadigd, wij worden gesterkt, wij worden genezen en tot leven gebracht. Met andere woorden: als de Allerhóógste al zoveel barmhar-tigheid aan ons heeft getoond, wie van de ménsen kan dan achterblijven?
Er blijken mensen te zijn, zegt de nuchtere Augustinus, die Christus tot in de kleinste details willen navolgen. Zulke mensen zijn echter op een ongezonde wijze gefixeerd. Want ook in de navolging moet je wel je verstand gebruiken. We hoéven Christus immers niet tot in de kleinste details na te volgen. We zijn daartoe zelfs niet eens in staat.
Waakzaamheid is geboden
Dus er is vooral waakzaamheid geboden. En vasten helpt om waakzaam te blijven. Vooral in het waakzaam zijn, moet Christus worden nagevolgd: vasten helpt tegen slaap, en stimuleert de waakzaamheid!
Daarmee raken we de kern van de vastenpraktijk zoals Augustinus die het liefst ziet: wie vast, blijft waakzaam! In vrijwel elke preek over dit onderwerp vuurt hij daartoe aan, alsof het vuur van de paaswake al is ontstoken. Zo zegt hij in een preek: De tijd is weer aangebroken om u, geliefden in de Heer, aan te vuren en aan te sporen, zoals elk jaar. Toegegeven, ook al zeg ik er helemaal niets over, deze tijd alleen al is voldoende om u aan te vuren; om u vuriger en geestdriftiger dan anders aan te sporen: namelijk om u te wijden aan het vasten, het bidden en het geven van aalmoezen (S. 208,1).

Martijn Schrama o.s.a.